|
|
|
|
|
|
Levi Rubens en zijn alter ego Cyclophile
|
In de ANWB Kampioen van november 1945 staat
een kort artikel dat met de volgende alinea begint:
In November 1942 is van Westerbork op
transport naar Auschwitz gesteld onze medewerker op rijwiel-technisch gebied, de heer L. Rubens.
Daar sindsdien niets meer van hem werd vernomen, moet vrijwel zeker worden geacht, dat hij niet meer
in leven is. Wij verliezen in hem een deskundig medewerker, die jarenlang een vraagbaak voor onze leden
is geweest op het terrein der rijwieltechniek. De heer Rubens werd in 1932 aan De Kampioen verbonden en
heeft, tot de Duitschers hem zijn werk afnamen, geregeld artikelen in De Kampioen en den
Toeristenkampioen gepubliceerd. |
Het is een bescheiden beschrijving voor de
man die in de jaren 20 en 30 van de vorige eeuw de meest productieve en meest gezaghebbende auteur van
Nederland op het gebied van de techniek en de ontwikkeling van de fiets was.
Levensloop in
een notendop
Levi (officieel: Levij) Rubens werd op 11 februari 1888
in Doetinchem als kind van Joodse ouders geboren. Over zijn jonge jaren is niets bekend, behalve dat hij op
16-jarige leeftijd min of meer toevallig in het rijwielvak terechtkwam, nadat hij eerst een opleiding als
koopman in "manufacturen, galanterieën en kramerijen" had gevolgd /1/. Hij trouwde in 1913 met Rebekka
den Arend uit Rotterdam. In het jaar daarna werd in Amsterdam hun eerste kind geboren. Uit twee stukken van
Rubens in De Nederlandsche Rijwielhandel in de jaren 30 is op te maken dat hij in de jaren 10 bij
Velleman & Verdoner in Amsterdam werkte, de voorloper van rijwielfabriek Magneet. In 1917 was
hij daar chef-monteur.
Blijkens een ingezonden brief van Rubens die op 12 februari 1924 in
dagblad Het Volk is afgedrukt, was hij op dat moment als rijwielhandelaar in Amsterdam gevestigd en zat hij
in het bestuur van de Bond van Vrije Rijwielhandelaren in Nederland. Hij spreekt zich in deze brief tegen de
invoering van de rijwielbelasting uit omdat dat vooral de gewone arbeidersgezinnen zou treffen en in hun
ontplooiing zou belemmeren.
Deze Bond van Vrije Rijwielhandelaren lijkt niet lang bestaan te hebben en
ook de eigen zaak van Rubens aan de Linnaeusstraat 68 werd een mislukking: hij ging in december 1924
failliet.
Niet lang daarna werd Rubens handelsreiziger (vertegenwoordiger) voor fietsen;
voor wie hij precies werkte is niet bekend. Het gezin Rubens met de inmiddels drie kinderen Salomon
(geb. 1914), Ruben (geb. 1917) en Lena (geb. 1919) verhuisde in verband met het nieuwe werk
van Levi in maart 1925 naar een vrijstaand woonhuis aan de Heiweg 7 in Vught en zeven maanden later
naar de Nieuwe Ambachtstraat 10 in Den Bosch. In deze plaats werd in 1928 nog een nakomertje geboren:
Juda.
|
Het gezin Rubens bij het 25-jarig huwelijk van Levi Rubens
en Rebekka den Arend in 1938
(foto verkregen via Annemie van Dinther)
|
Politiek gezien was Rubens links georiënteerd.
Dat blijkt uit de hierboven genoemde ingezonden brief van 1924, maar ook uit zijn lidmaatschap - vaak in een
bestuursfunctie - van verschillende maatschappelijke organisaties in Den Bosch die tot de arbeidersbeweging
te rekenen zijn. Van 1935 tot 1939 nam Rubens een van de twee raadszetels voor de SDAP in de gemeenteraad van
Den Bosch in.
Schrijver van boeken
en artikelen
Zijn eerste fietstechnische artikelen schreef Rubens volgens
het hieronder geciteerde voorwoord van zijn eerste boek omstreeks 1920. De oudste vindbare artikelen verschenen
onder het pseudoniem "R.E.I." in Het Rijwiel, het blad van de Rooms-Katholieke Hanzebond van
Rijwielhandelaren en -herstellers dat vanaf maart 1926 werd uitgegeven door uitgeverij Jos. M. Krijnen
in Vught. Vanaf november 1926 gaf Krijnen daarnaast het blad "De Techniek van het Rijwiel" uit en ook
daarin werden artikelseries van Rubens afgedrukt, nu onder zijn echte naam L. Rubens of "L. R.".
Daarnaast publiceerde in het laatstgenoemde blad ook een zekere "D. O. Cent" die qua stijl
en onderwerpen zó veel op Rubens lijkt dat de stukken hem redelijkerwijs mogen worden toegeschreven.
Bij dezelfde uitgeverij verscheen in 1927 een vakboek van Rubens voor fietsenmakers
in de letterlijke zin van het woord met de titel: "Het rijwiel, zijn bouw en montage". Daarin werd op
176 bladzijden uiteengezet waarop men bij de fabricage van een fietsframe en bij de afmontage moest letten. De
regulering van het vakonderwijs was in de jaren 20 in opkomst (het eerste officiële landelijke examen voor
fietsenmakers werd in 1929 in Utrecht afgenomen) en het boek van Rubens was het eerste in zijn soort in Nederland.
Over de totstandkoming schreef Rubens in het voorwoord:
|
Jaren in het vak werkzaam,
dorstend naar vak- en warenkennis, heb ik nimmer in onze taal een vakboek gezien, waarin hetgeen ik wenschte
te weten, beschreven werd. In mijn bijna 25-jarige loopbaan als rijwieltechnicus heb ik slechts één Duitsch
boekje over het rijwiel, zijn bouw en instandhouding gelezen en dit was nog geschreven - o bittere ironie -
voor het publiek! ... Steeds onderzoekend en verzamelend verkreeg ik langzaam maar zeker het noodige
materiaal bij elkaar. Schuchter begonnen in "Het Vakblad van den Smid", langzaam maar zeker de
materie beter beheerschend, durfde ik het successievelijk aan, verder te gaan schrijven over moeilijker
onderwerpen. En nu, na ruim zeven jaren daaraan gewerkt te hebben, zijn de diverse "vakpraatjes"
door mij verzameld, om- en bijgewerkt.
|
|
Het eerste boek van Rubens en tevens het eerste Nederlandse
boek over fietstechniek (verzameling H. Kuner)
|
|
In 1930 bundelde de
Bond van Rijwiel- en Motorhandelaren BRHN een aantal artikelen van Rubens over terugtrapremnaven in een tweedelig
boekje met de titel "Systemen, ontwikkeling, samenstelling van vrijwielnaven met terugtraprem". Dezelfde
bond gaf in 1933 het jubileumboek "30 jaar BRHN" uit. Het was als leerboek voor de aangesloten
rijwielhandelaren bedoeld. Het grootste gedeelte - zo'n 150 pagina's - ging over elektrische fietsverlichting en
was van de hand van Rubens.
Het meest gelezen rijwielvakblad was het CBR-blad dat eind jaren 20 de titel
"Orgaan voor het Rijwiel- en Automobielbedrijf" droeg. Tot eind 1927 verzorgde Johs. Ringk de
vaktechnische artikelen in dat tijdschrift. Toen hij stopte moest de redactie op zoek naar een nieuwe auteur en
vond deze in juni 1928 in de persoon van Levi Rubens. Maar Rubens schreef niet onder eigen naam, misschien omdat
hij in het begin ook nog verbonden was aan de bladen van uitgeverij Krijnen. In plaats daarvan verschool hij zich
in zijn werk voor het CBR achter het pseudoniem Cyclophile.
In de bijna veertien jaar die Cyclophile voor het CBR schreef ontstond het meest
omvangrijke deel van de nalatenschap van Rubens als auteur. In het wekelijks verschijnende CBR-blad dat in 1930
werd omgedoopt tot "De Nederlandsche Rijwielhandel" (DNR) schreef Cyclophile - hoewel niet wekelijks -
talloze lange en korte, losse en vervolgartikelen over uiteenlopende aspecten van de fiets. Soms over nieuwe
ontwikkelingen op het gebied van de fietsmodellen, soms over accessoires zoals kinderzitjes en soms over een
nietig onderdeeltje als het sluitboutje van een ketting. Hij putte daarbij uit zijn technische en commerciële
achtergrond en ervaring die bijna tot 1900 terugging en hij keek over de grens - met name naar Duitsland en
Engeland - om de Nederlandse fiets daaraan te relateren.
Vanaf 1932 schreef Rubens onder eigen naam ook voor de ANWB Kampioen. Het was
zijn enige uitstapje naar een publicatie die zich níet tot het vakpubliek richtte. Rubens' artikelen in de
Kampioen waren minder talrijk dan die in DNR maar niet minder interessant. De onderwerpen liepen wel vaak
parallel. Daarnaast beantwoorde Cyclophile in DNR een deel van de vragen die fietsenmakers aan de redactie
stelden. Een gebied waar Cyclophile zich nooit mee bezighield zijn de gemotoriseerde tweewielers; daar had
het CBR andere auteurs voor.
"De onvolmaaktheden
van het hedendaagsche rijwiel"
Een van de meest boeiende verhandelingen van Cyclophile is een
serie artikelen in het CBR-blad in het voorjaar van 1929 met de titel "De onvolmaaktheden van het
hedendaagsche rijwiel". Daarin beschrijft Rubens hoe de Nederlandse fiets zich sinds het einde van het
safety-tijdperk heeft ontwikkeld en welke buitenlandse invloeden bij deze ontwikkeling en bij de verkoop van
fietsen in Nederland een rol hebben gespeeld. Het zijn de jaren die Rubens als fietsenmaker zelf had meegemaakt,
zijn kennis kwam uit de eerste hand. Voor wie in fietsgeschiedenis geïnteresseerd en met fietstechniek vertrouwd
is, vormt deze artikelserie spannende lectuur. Het zou te ver gaan om in het kader van dit artikel een volledige
beschrijving van de verhandeling van Rubens te geven. Hierna een samenvatting van zijn belangrijkste inzichten.
Rubens bepleit in zijn artikelen de voordelen van algemene normen voor vormen en
maten van fietsonderdelen en schetst de chaos die met name tot het einde van de Eerste Wereldoorlog op dat
gebied in Nederland heerste. De oorzaken voor de diversiteit van maten en systemen waren:
|
- Een aantal rijwielfabrikanten,
enkele binnenlandsche, maar veel meer buitenlandsche, die hun rijwielen verschillende vormen en afmetingen
gaven, met het vooropgezette en vaak uitgesproken doel, uit de nalevering van vervangdeelen een zoet extra
winstje te maken.
- Het feit dat ook de ontwikkeling van het rijwiel, in de verschillende landen, en factoren van concureerenden
aard meewerkten tot het ontstaan van dien toestand.
Ter verkrijging van een juist begrip is het
noodig, dat we daarvoor de industrieele ontwikkeling van het rijwiel in de verschillende landen volgen. Ons
land heeft in den beginne op die ontwikkeling als importeerend land, niet veel invloed uitgeoefend en later
bij de opkomst van de binnenlandsche rijwielindustrie slechts de juiste consequenties getrokken en bewust of
onbewust den juisten weg gekozen.
Engeland is de overige landen, met name Amerika en Duitschland, altijd een
15-tal jaren vooruit geweest. Toen in Engeland de rijwielindustrie reeds in een tamelijk ver gevorderd
stadium van ontwikkeling was gekomen, was in de beide andere landen nog geen sprake van het fabriekmatig
produceeren van rijwielen. Daardoor had Engeland ook den grooten voorsprong der patenten op uitvindingen
verkregen, waardoor dus elk land waar men van plan was te gaan produceeren, direct voor elke concurrentie
werd uitgeschakeld door de extra kosten aan het mogen namaken verbonden. In Amerika waren echter nog
eenvoudiger en practischer uitvindingen gedaan. De constructie der inslagpotten voor balhoofdstellen en
trapaspotten, zoowel als de binnenklemming (expender) zijn oorspronkelijk uitvindingen van Amerikanen.
Toen dan ook de Amerikaansche rijwielen naar Europa kwamen, was voorloopig
voor Engeland het vet van den soep en de opkomende Duitsche industrie ging geheel ten gronde. Amerika o.a.
beschermde den invoer van rijwielen met het tarief van 45 %, terwijl Duitschland daar machteloos
tegenover stond met een invoertarief van 1 %.
Duitschland kreeg op den duur Amerika er onder, door het invoertarief te
verhoogen en de onbeschermde patenten der Amerikanen na te maken, waardoor het met één slag de grootste
concurrent van Engeland op de wereldmarkt werd en de Amerikanen, die zich als het ware doodgeconcurreerd
hadden, van de wereldmarkt verdrong. De enkele heele oude "Success" of "Cleveland",
die men te onzent nog wel eens ziet, zijn de laatste Mohikanen van Amerikaanschen bodem. Uit constructief
oogpunt waren nochtans die rijwielen juweeltjes van eenvoud, die de Duitsche fabrikanten echter eer
ingewikkelder maakten. … Ook de onzichtbare buisverbinding [Rubens bedoelt "lugloze" frames]
komt oorspronkelijk uit Amerika. Trapasconstructies waren
eveneens eenvoudig. Het Thompson trapasstel dateert uit die dagen en heeft nog heden in ons land een
buitengewone appreciatie. Onze Gazelle rijwielen zijn nog van haast getrouwe copieën van deze trapas
voorzien.
Engeland daarentegen bleef vasthouden aan het eens gevolgde principe en
trachtte z'n afzetgebieden te behouden door kwaliteit aan eenvoud van constructie te binden. Het z.g.n.
Humber- later BSA-systeem werd, ondanks de felle concurrentie, het standaard-systeem, dat reeds zoo diep
wortel had geschoten, dat de Duitsche onderdeelen-industrie, wilde zij bestaan blijven, den BSA-standaard
had te volgen. Tot haar behoud en geluk. Niet alzoo ging het met de Duitsche rijwielindustrie. Die maakte
het Amerikaansche rijwiel na, doch niet in zijn eenvoud van afwerking en constructie, maar verwerkte de
ideeën volgens Duitschen smaak, ergo ze combineerden Duitsche degelijkheid en sierlijkheid met elkaar en
zoo ontstond in plaats van het Duitsche rijwiel, gemaakt volgens BSA-systeem, het z.g.n. Glockenlager.
|
|
Rubens noemt de
volgende punten als typische verschillen in de rijwielbouw tussen het Engelse BSA-systeem en het Duits-Amerikaanse
systeem:
- Gesoldeerde frames met buitenlugs tegenover "lugloze" frames (binnensoldering of gelast).
- BSA-trapassen tegenover Thompson-assen (inclusief Glockenlager).
- Crankbevestiging op de trapas met spieën versus spieloos zoals bij het Glockenlager.
- Bevestiging van het kettingwiel met vijf bouten aan de rechtercrank (Williams-patent) tegenover bevestiging met
een omgefelste rand.
- Stuurbevestiging in de binnenbalhoofdbuis door klemming met een strop tegenover een expanderkegel en
expanderbout in het stuur.
- Een balhoofdbuis die aan de boven- en onderkant zo gevormd is dat er lagerringen los ingelegd kunnen worden
tegenover een balhoofdstel met inslagcups.
- Draadbanden tegenover hielbanden met bijbehorende velgen.
- Achtervorken uit vier rechte stukken buis die in een brug gesoldeerd werden tegenover twee doorgezette stukken
buis met een ingesoldeerd mannetje ertussen. Bovendien waren de staande en de liggende achtervork volgens het
BSA-systeem oorspronkelijk niet bij de achterpatten scharnierend met elkaar verbonden.
Verder waren er nog eigenaardigheden zoals de 32- en 40-spaaks wielen van de
Engelsen of de Duitse kettingen met 5/8" steek (schakellengte) in plaats van 1/2" met bijpassende
tandwielen. Ook andere verschillen in maatvoering konden lastig zijn, zoals Engelse sturen van 7/8" buis
(= 22,2 mm) en Duitse sturen van 22,0 mm buis, waarvoor niet alleen de passende handvatten gekozen
moesten worden maar ook een voorvork waarvan de binnenbalhoofdbuis de passende boring had!
|
|
|
Nog een keer Rubens over de opkomende
rijwielindustrie:
Onze groote leverancier was Engeland. BSA, Humber,
Eady, New-Rapid, Swift, Rover, Chater Lea en andere, waren bekende en geliefde merken. Maar, van het ééne
paste slechts een enkel onderdeel op het andere merk, alhoewel constructief weinig verschil bestond. Doch
in Duitschland ontwikkelde zich inmiddels een rijwielindustrie, die begon te concurreeren
op de prijs. Maar omdat de Engelse fabrieken veel belangrijke
patenten bezaten maakte Duitsland afwijkende
constructies in alles en zoo zien we ons land overstroomd met de bekende Glockenlager rijwielen. Zoo komt
het dat wij, bij alles wat met het rijwiel in verband staat, op deze landen in hoofdzaak zijn aangewezen.
... Aan de ééne zijde kregen we rijwielen volgens het Engelsche BSA-model, aangevuld met inlandsch fabrikaat
van hetzelfde model en een invoer van Duitsche modellen aan de andere zijde. Grooter chaos dan de Duitsche
rijwielenindustrie op onderdeelengebied deed ontstaan is haast niet denkbaar. Daar was nu totaal niets, dat
van het eene rijwiel op het andere paste. Om
concurrentieredenen én om aan de nalevering van onderdelen goed te kunnen verdienen maakten de Duitse
fabrikanten volgens Rubens alles zoveel mogelijk van elkaar afwijkend, met name de trapasonderdelen.
Na 1900 groeide het aantal
Duitsche Glockenlagerrijwielfabrieken onrustbarend. Tegelijk met dien groei, groeide ook het aantal
rijwielhandelaren en importeurs. Iedereen, die in die dagen in rijwielen wenschte te doen kon een Duitsch
agentschap krijgen, zonder dat er gevraagd werd of de man rijwielhandelaar was. Geen dier nieuwelingen zag
in den rijwielhandel iets meer dan een winstbedrijf en bekommerde zich niet om de gevolgen. Een rijwiel was
een rijwiel. Hoe het eruit zag van binnen en of er vervangdeelen voor te krijgen waren vroeg men niet.
Slechts hoeveel er aan verdiend kon worden. Het uiterlijk, waar men wel naar keek, was voor dien tijd wat
men noemt "af". Zoo'n kleurenschakeering van een wagon Duitsche rijwielen, was iets bijzonders.
Iedereen kon keus maken. Wenschte men groene, roode, gele, blauwe, breede biezen in de velgen met goud of
een andere kleur afgezet, het gewenschte was er bij. Bloemetjes of figuren in schrille kleuren achter de
verbindingen, alles was naar wensch te leveren. Kettingbladen waren erbij, zoo groot, dat de pedaal niet
eens buiten den bladcirkel uitkwam. Iedereen deed op 't laatst aan dien waanzin mede. Vooral de
plattelandsbevolking.
En wanneer we uit onze herinnering opdiepen wat vele grossiers deden om in
hun onderhoud te voorzien, vóór ze met de fiets kennis maakten, dan treffen we daaronder zoowel de
handelaren in manufacturen als in oude metalen, vodden en beenen aan. Barbiers, broekenmakers,
meubelfabrikanten en onderwijzers en ook gesjeesde studenten. Daarnaast kregen velen een agentschap door
hun relaties als metaalhandelaar in diverse takken, als emaille, huishoudelijke artikelen, brei-, naai-
of landbouwmachines. Weer anderen door hun verrichtingen als renner op de wielerbaan.
De Glockenlagerperiode, aangevangen ongeveer 1900, bereikte haar hoogtepunt
in 1914 en het rijwiel van dien naam heeft zoo'n onmiskenbaren invloed uitgeoefend op de ontwikkeling van
het handels- en reparatiebedrijf in die landen waar het gebruik ervan algemeen was, dat, zonder een
breedere uiteenzetting, het haast onmogelijk is, een goed beeld te schetsen van de gevolgen, die een meer
normalen aanblik gaven.
Evenals de oorlog [Rubens bedoelt de Eerste Wereldoorlog] op ander
terrein omwentelingen deed ontstaan, geschiedde zulks ook op industrieel gebied, onder meer ook op het onze.
In de ruim 4 jaren die de oorlog duurde, zijn de Glockenlagerrijwielen in ons land ongeveer totaal verbruikt.
Een deel door slijtage, een deel door het leger voor ordonnancendiensten verbruikt, een groot en voornaam
deel, bij gebrek aan vervangdeelen, geruild voor nieuwe Hollandsche rijwielen of soorten volgens het
BSA-model gefabriceerd. De opgeknapte Glockenlagers werden later verbruikt en enkele (onverslijtbaar als
sommige soorten waren) brengen nog den werkman naar en van de fabriek naar huis, met een reparatie-as, in
plaats van de origineele.
We kunnen gevoegelijk constateeren en aannemen, dat na den oorlog, behoudens
een korten inflatietijd, alleen Glockenlagerrijwielen werden ingevoerd door valutahandelaren. De grossiers
waren of tot zelffabricatie overgegaan of kochten frames van Hollandsche frame- en rijwielfabrieken, die
alle zonder uitzondering de Engelsche constructie volgen, d.w.z. frames met buitenverbindingen en trapassen
met crankspiebevestiging.
De enkele Duitsche rijwielen en frames, na den oorlog door den reëelen
groothandel geïmporteerd, waren reeds volgens het Hollandsche model uitgevoerd. De invloed van het buitenland
liet zich ook in Duitschland reeds gelden. Engeland had niet alleen den veroveringsoorlog gewonnen, maar ook
den economischen en waar nog rijwielen verkocht werden op de wereldmarkt, waren die door Engelsche
denkbeelden beïnvloed, voor wat de constructie betrof. |
Vervolgens wijst Rubens nog eens op het feit dat
onderscheid gemaakt moet worden tussen de Duitse fietsfabrikanten en de onderdelenfabrikanten. De eerstgenoemde
hadden op de wereldmarkt en in Nederland grotendeels afgedaan, terwijl de onderdelenfabrikanten, die ook nooit
zo sterk op alleen het Duitse fietstype gericht waren, hun markten in de jaren twintig weer heroverden. Dat werd
met name mogelijk door een modernere productiewijze én door normering van onderdelen, wat samen voor lagere
kostprijzen zorgde. De aanzet tot normering werd tijdens de Eerste Wereldoorlog vanuit het leger gegeven, omdat
het niet handig bleek dat alle fabrieken die ineens aan het leger moesten leveren, met eigen standaarden werkten.
Niet toevallig is het bekende Duitse normeringsinstituut DIN in 1917 opgericht.
In Nederland was standaardisering wat de fietsen betreft minder noodzakelijk. De
onderdelenindustrie was veel kleiner en de fietsfabrikanten werkten grotendeels al volgens het BSA-systeem dat
leidend was en daarmee automatisch als standaard fungeerde. Toch hoefde niemand te vrezen dat de fiets door de
opkomende standaardiseringsideeën eenheidsworst zou worden. Rubens:
Met genormaliseerde onderdeelen kan men evengoed in
het product iets van zich zelf verwerken, als aan het niet genormaliseerde. ... Zoo is het met onze
Hollandsche rijwielen ook gesteld. Alhoewel voor het meerendeel trapassen en balhoofdstellen op elkaar
passen, ontneemt men den ziel aan het betreffende merkrijwiel, dat voor den vakman een vasten vorm en
idee heeft aangenomen, zoodra men een dezer onderdeelen verwisselt. Vooral is dit het geval met het
balhoofdstel en de voorvork, de spatborden en: de merken. Voor den vakman komt dan nog het framemodel in
aanmerking. De tijd en de veranderde mentaliteit der verbruikers zijn echter ook factoren van beteekenis
in deze. Een vijftiental jaren terug was het mooiste rijwiel: een fiets met vernikkelde velgen met bies,
stuur met dubbele remmen, zadel met vernikkelde veeren, soms voorvorkpunten ook vernikkeld. Tegenwoordig
vindt men bij ons deze rijwielen niet alleen leelijk, maar ook ondoelmatig. |
De moderne Nederlandse fiets beschrijft Rubens
in 1929 als volgt: frame met buitenlugs, balhoofdstel met inslagcups, achtervorken van doorlopende stukken met
een mannetje ertussen want ...
... Engelsche achtervorken met bruggen maakten het rijwiel
onnoodig duurder door de meerdere en zorgvuldiger bewerking en het meerder aantal frameverbindingen.
Engelsch nokstuur, vernikkeld of met celluloid overtrokken. De trapaseinden zijn geschikt voor alle
kettingwielen met cranks volgens Engelsche spiebevestiging. We kunnen ten opzichte hiervan constateeren,
dat de Engelsche BSA-trapashuls steeds minder in onze rijwielen gemonteerd wordt en de model Thompson
trapas met inslagpotten van 40 of 45 mm doorsnede meer en meer gebruikt wordt. De bevestiging van het
48 tands kettingblad voor heeren- en 44 tands voor damesrijwielen is óf met 5 boutjes, volgens
BSA systeem, óf gefelst aan de rechtercrank. De wielen in het rijwiel zijn gemaakt voor
28" x 1 1/2" draadbanden. Het aantal gaten in de naafflenzen beperkt zich tot 36
vóór en achter. |
Met andere woorden: uit de tweestrijd die voor
de Eerste Wereldoorlog op fietsgebied in Nederland tussen Engeland en Duitsland heerste kwam een door Nederlandse
fabrieken gebouwde mengvorm voort. Het duidelijkst manifesteerde zich dit bij het onderdeel dat het hart van elke
fiets vormt: de trapas. Tot begin jaren 80 kreeg geen van beide systemen (Thompson en BSA) de overhand. Wat de
variatie van trapasmaten en -uitvoeringen betreft staat de klassieke Nederlandse fiets vermoedelijk in de
Europese top want in veel andere landen was wél een van de twee systemen dominant.
Zijn er dan geen specifiek Nederlandse kenmerken aan de toerfiets zoals die zich
tot de jaren 20 had ontwikkeld? Jawel, vooral het gebruik van gesloten kettingkasten - afkomstig uit Engeland -
als standaardaccessoire op elke fiets, en dat had gevolgen voor de framebouw en voor bepaalde onderdelen. Een
gesloten kettingkast kon bijvoorbeeld niet op een Duitse fiets gemonteerd worden omdat daar geen rekening
gehouden was met de zogenaamde kettingkastruimte. Deze kettingkastruimte hield in: speciale kettingwielen die
een iets grotere ruimte tussen crank en tandwiel hebben, achternaven met voldoende ruimte tussen het tandwiel
en de spakenflens en breder dan normale achtervorken. Met name de staande achtervork moest onderaan voldoende
ruimte bieden zodat de kettingkast erachter paste. Dat lukte mede dankzij nog een andere bijzonderheid van
Nederlandse toerfietsen: extra brede spatborden van 60 mm. Hiervoor moest de staande en liggende achtervork
toch al breder gemaakt worden dan in het buitenland gebruikelijk, hoewel sommige fabrikanten het spatbord ook
gewoon bij de liggende achtervork indeukten. Echt uniek waren beide kenmerken niet maar wel typerend voor de
Nederlandse toerfiets.
|
|
|
De jaren
30
De jaren 30 waren een dankbare tijd voor een schrijver van
fietstechnische artikelen zoals Rubens. Eerst was er de komst van steeds meer modellen elektrische
fietsverlichting, toen de opkomst van de trommelremmen, de tandem deed zijn herintrede, daarna kwam de
sportfiets. Daarnaast werden allerlei uitvindingen gedaan en nieuwe producten geïntroduceerd om ten tijde van
de economische crisis toch nog voldoende omzet te genereren. Over al deze onderwerpen schreef Rubens ook.
De ANWB Kampioen plaatste bijvoorbeeld op 8 februari 1936 een artikel van
Rubens over het nieuwe "Thetic"-kettingwiel, een ovaal kettingwiel uit België dat door een zekere
kolonel Van Deuren was uitgevonden en waarmee efficiënter getrapt kon worden - een uitvinding die eigenlijk
al decennia eerder door anderen gedaan was en ook later nog zou terugkomen. Rubens vond het idee overtuigend
en stelde de lezers voor om het eens uit te proberen en hem te berichten. De derailleur vond hij in oktober
1934 iets om "de verdere ontwikkeling ervan niet uit het oog te verliezen". /2/
|
|
ovaal Thetic-kettingwiel (ANWB Kampioen, 8 februari 1936)
|
In de ANWB Kampioen van 8 juni 1935 schreef Rubens over de
moeilijkheid om een kinderzitje op een damesfietsframe te monteren. Hij prees een alternatief van de fa.
Landsberg uit Scheveningen dat hij enige tijd mocht uitproberen: de Tromp "Baby-Car", een kinderzijspan
dat makkelijk aan de fiets bevestigd kon worden en in de bochten met de fiets mee schuin ging staan. Het
opmerkelijke van dit artikel is dat Rubens er foto's van zichzelf met zijn zoontje Juda bij plaatste.
Dat was in die tijd ongebruikelijk.
Nog ongebruikelijker was het dat Rubens vooral in de tweede helft van de jaren 30 ook weleens liet doorschemeren
wat zijn gezinsleden van een nieuw fietsmodel vonden en een keer nam hij zelfs een anekdote uit zijn gezinsleven
in een artikel op.
In een artikel in De Nederlandsche Rijwielhandel van 2 oktober 1936 pleitte
Rubens voor de modernisering van de aloude omafiets naar Engels voorbeeld: het moest een fiets met parallelframe
worden want dat was steviger. De lage wijde instap van een omafiets was in de moderne tijd met de kortere,
sportievere kleding van vooral jonge vrouwen niet meer nodig. Net als die ontsierende jasbeschermers. Het duurde
geen twee weken of Rubens kreeg van Union een 28"-damessportfiets met parallelframe beschikbaar gesteld en
iets later ook een 26"-damessportfiets van Durabo. Het gezin Rubens testte beide en maakte daarbij foto's
die in de zomer van 1937 voor identieke artikelen in de ANWB Kampioen en de Toeristenkampioen gebruikt werden,
overigens zonder dat vermeld werd wie er op de foto's stonden.
|
Rebekka den Arend en Lena Rubens met de sportfietsen van Durabo
en Union voor het oude
stationsgebouw van Den Bosch (ANWB Kampioen, 7 augustus 1937)
|
Door de vooraanstaande
positie van Rubens als dé auteur van technische artikelen over fietsen in de jaren 30 had zijn oordeel voor de
fabrikanten veel gewicht. Dat leidde soms tot tegenspraak van fabrikanten in de vorm van ingezonden brieven in
het CBR-blad (Magneet, Simplex, maar ook de exportmanager van Bayliss Wiley in Birmingham). Aan de andere kant
ging het ook een enkele keer zo ver dat fabrikanten in advertenties in De Nederlandsche Rijwielhandel en in
gewone dagbladen naar het positieve oordeel van Cyclophile over hun producten verwezen, zoals Union in de hier
afgebeelde advertentie.
|
Union-advertentie waarin de mening van Rubens voor reclame wordt
gebruikt (DNR, 16 oktober 1936)
|
|
De stem
verstomt
Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog veranderde voor het
werk van Rubens aanvankelijk nog niet veel. Hij bleef gewoon artikelen schrijven. Maar in december 1940 eindigde zijn
schrijverschap voor de Kampioen, zonder dat hierover iets vermeld werd. Voor het CBR bleef Cyclophile ook in
1941 werkzaam.
In 1940 was het CBR begonnen een jaarlijkse wedstrijd te organiseren ter
bevordering van de vakbekwaamheid onder de erkende rijwielhandelaren. Wie het beste idee had voor een
verbetering aan de fiets of bij het repareren daarvan of wie het beste stuk nog niet bestaand fietsgereedschap
maakte kon een wisselbeker winnen. Rubens had zitting in de vakjury die de inzendingen moest beoordelen. Bij
de prijsuitreiking voor de tweede editie van deze wedstrijd in augustus 1941 werd een foto genomen. Het is de
laatste foto van Rubens die gepubliceerd werd.
|
|
Simplex-directeur Leeuwenberg Jr. overhandigt de
CBR-wisselbeker aan de winnaar van 1941,
A. Kraayenzank uit Deventer. Staand als tweede van rechts (voor de buste in de hoek) jurylid
Levi Rubens. (DNR, 8 augustus 1941)
|
De artikelen van
Rubens werden schaarser, ook omdat er vrijwel niets meer over nieuwigheden te schrijven viel. In plaats daarvan
schreef hij over actuele vraagstukken zoals het repareren van banden. Het laatste artikel van Cyclophile verscheen
in De Nederlandsche Rijwielhandel van 6 februari 1942 en ging over de werkplaatsinrichting.
In de oorlogsjaren gaf het CBR
meerdere vakboekjes voor rijwielhandelaren uit die telkens op één aspect van de fietstechniek inzoomden: het
Spakenboekje (verschenen op 15 mei 1941), het Frameboekje (verschenen mei 1942) en het Bandenboekje (gereed
februari 1943, wegens papierschaarste pas in juni 1943 verschenen). In 1954 werden deze boekjes, herzien door
Simplex-directeur Van Erven Dorens, samen als het Rijwielvakboekje door het CBR heruitgegeven.
De auteur van het Spakenboekje, dat over wielen vlechten ging, was Cyclophile.
Hij gaf daarin in een voetnoot aan dat het volgende boekje over frames zou gaan. Dat suggereert dat hij dit
tweede deel ook zelf zou gaan schrijven, temeer omdat hij al in 1929 in een artikelserie voor het CBR-blad over
het tekenen en de maatvoering van frames had geschreven. Maar of het nou zo gepland was of niet: het Frameboekje
werd niet door Rubens geschreven maar door "Linophile" (een op Cyclophile geïnspireerd pseudoniem?),
die in die tijd wel in contact met Rubens lijkt te hebben gestaan. Deze Linophile schreef na de oorlog in een in
memoriam over Rubens: /3/
|
In den zomer van
1942 bezocht ik Cyclophile voor het laatst in zijn woning te 's-Hertogenbosch. Hij was door onze
vervolgers toen al geruimen tijd tot werkloosheid gedoemd en besteedde zijn tijd met visschen, of
hij schreef zoo nu en dan eens het een en ander over het vak, dat hem zoo na aan het hart lag. ...
Hij is gegaan, zooals er ruim 110.000 Nederlandsche joden op eerste aanmaning of met geweld huis en
hof hebben moeten prijsgeven. De Duitsche sadisten aanvaardden zijn offer niet, zijn vrouw en kinderen
lieten ze evenmin met rust. De twee oudste zoons wisten naar Zwitserland te ontkomen; vrouw, dochter
en jongste zoon, een kind nog, hielden vader al spoedig gezelschap in het doorgangskamp Westerbork.
Door bemiddeling van een bevriend rijwielhandelaar ontving ik nog eenige brieven, ongeloofwaardig
bijna, wat het relaas van wreede straffen betrof. ... Totdat ik in november 1942 een door mij gezonden
briefkaart retour ontving met de aanteekening: "terug naar Haarlem, Trpt. n. Duitschland.
Vertrokken".
|
|
De vier
gedeporteerde leden van het gezin Rubens werden op 9 november 1942 in Auschwitz omgebracht.
Slotopmerking
Rubens bezat een omvangrijk archief van vakbladen, boeken enz.
over fietsen, waaraan "een heel kantoorpersoneel maanden werk [zou] hebben, om de schat van gegevens en
materiaal te rubriceeren", zoals hij in 1941 zelf schreef. Volgens de schrijver van het in memoriam in de
ANWB Kampioen dat al aan het begin van dit artikel geciteerd werd, had hij dit archief op verzoek van Rubens in
veiligheid gebracht "... en is het thans nog in ons bezit. Wanneer er geen nabestaanden zijn, die het ons
terugvragen, zullen wij het blijven gebruiken - overtuigd als wij zijn, dat dit de volledige goedkeuring van den
heer Rubens zou hebben gehad." Navraag bij de archivaris van de ANWB hierover in 2018 leverde geen concreet
resultaat op.
Ruben en Salomon Rubens leefden in het buitenland en overleden respectievelijk in
1993 en 2007.
|
Bronnen:
/1/ Orgaan voor het Rijwiel- en
Automobielbedrijf, 8 februari 1929, p. 8
/2/ De Nederlandsche Rijwielhandel, 26 oktober 1934, p. 564 - 565
/3/ De Nederlandsche Rijwielhandel, 26 oktober 1945, p. 81
Overige bronnen voor zover niet in het artikel vermeld:
- jaargangen 1928 t/m 1945 van het Orgaan voor het Rijwiel- en Automobielbedrijf dan wel De
Nederlandsche Rijwielhandel
- diverse jaargangen van de ANWB Kampioen en de ANWB Toeristenkampioen (1934 tot 1940)
- persoonlijke mededelingen Annemie van Dinther
- www.joodsmonument.nl
|
Copyright by
Herbert Kuner, © 2020 ...
All rights reserved.
Last update: 04-05-2020
|