|
|
|
Fietsfabrikanten in Nederland in de 19e eeuw
|
Deel 1: de vroege pioniers
De geschiedschrijving over de Nederlandse fiets begon al voor
1900 met korte stukken en ingezonden brieven in de ANWB Kampioen waarin wielrijders van het eerste uur
herinneringen ophaalden. Het eerste fietsmuseum dateert van 1908, althans: de ANWB begon toen met het verzamelen
van een collectie voor een op te richten eigen museum. Maar pas vanaf midden jaren 50 van de 20e eeuw komt er
langzaamaan vaart in en is er meer aandacht voor het onderwerp dan een incidentele publicatie van een artikel of
boek. Oer-geschiedschrijver George Hogenkamp schrijft vanaf die tijd regelmatig stukken in het vakblad "De
Nederlandse Rijwielhandel" over de pionierstijd van de fiets. In de jaren zestig komen daar boeken en
artikelen van het productieve schrijversduo Dr. J.M. Fuchs en W.J. Simons bij, er komen
jubileumboeken over de RAI en de Katholieke Bond voor het Rijwielkleinbedrijf, Batavus-directeur Gerrit Gaastra
richt een eigen fietsmuseum op en ook de nieuw opgerichte Stichting: fiets! besteed ruim aandacht aan de
fiets, inclusief haar verleden.
Mensen als Hogenkamp of ook oud-BRHN-voorzitter Bax en oud-Kampioen-redacteur
Lugard konden nog voor de oorlog veel namen en gebeurtenissen uit de jaren voor 1900 rechtstreeks uit
hun geheugen opschrijven. Dat daarbij sommige feiten en jaartallen niet helemaal klopten is
bijna onvermijdelijk, maar het zijn heerlijk leesbare bronnen die het tijdsbeeld schetsen. Ook bij
verdienstelijke schrijvers als Fuchs en Simons klopt niet elk detail en is meestal niet duidelijk
welke bronnen ze gebruikten.
|
George Hogenkamp in zijn werkkamer
(Panorama/De Stad Amsterdam, 27 maart 1941)
|
Door de digitalisering van
oude kranten en tijdschriften in de laatste jaren hebben de onderzoeksmogelijkheden een sprong vooruit
gemaakt, met de ANWB Kampioen op Google
Books als echte uitblinker. De eerste jaargangen van 1884 t/m 1890 zijn, op één nummer na, compleet
op internet te raadplegen én op trefwoord te doorzoeken. Van de daarna volgende jaargangen is maar een
beperkt aantal nummers online in te zien. Van deze bron is voor deel 2 van dit artikel systematisch - d.w.z.
door alle pagina's te bekijken - gebruik gemaakt. Als tweede belangrijke bron dienden de digitale kranten van
de Koninklijke Bibliotheek op www.delpher.nl. Doel van
dit artikel is het, om de vroege fietsproductie in Nederland, de fabrikanten en merken tot het einde van
de 19e eeuw in kaart te brengen. Merken als Burgers, Simplex en Fongers kent daarbij iedereen maar andere
pioniers krijgen veel minder aandacht of zijn nog nooit echt in beeld geweest.
De eerste
fietsclub
Voordat we de opkomende fietsproductie in Nederland bespreken
eerst nog een voorbeeld van oude geschiedschrijving die steeds weer wordt overgenomen zonder dat er met de moderne
middelen kritisch naar gekeken wordt.
De in 1871 opgerichte Deventer Vélocipède Club "Immer Weiter" geldt
algemeen als de eerste Nederlandse fietsclub. Daarom kreeg bijvoorbeeld eind februari 2011 een nieuwe fietsbrug
in Deventer de naam Immer Weiter-brug. Dat Immer Weiter de eerste fietsclub was staat ook al in
"De geschiedenis van Burgers Deventer is de geschiedenis van de fiets" van Hogenkamp (1939) en in
"Voort, in 't zadel, kameraden" van Fuchs en Simons uit 1968, twee van de meest informatieve
boeken over de jonge jaren van de fiets in Nederland. In dat laatste boek wordt een
artikel uit de Deventer Courant van 11 oktober 1872 aangehaald waarin de aankondiging van een in Deventer
te houden "wedrit" van de vélocipèdeclub Immer Weiter stond, die samen met de Apeldoornse club
"Voorwaarts" gehouden werd. Fuchs en Simons: "Deze mededeling had betrekking op de eerste officiële
wedstrijd van Nederlands eerste vélocipèdeclub, opgericht op 22 oktober 1871,..." /1/
Waar hadden Fuchs en Simons deze informatie vandaan? Het antwoord is te vinden
in de ANWB Kampioen van 1 mei 1887. Daarin schrijft H.H. Lugard Jr.:
Als secretaris van "Immer
Weiter" vond ik bij 't doorsnuffelen van 't archief een verslag van den eersten wedrit door bovengenoemde
clubs gehouden. Daar deze de eerste is, die in Nederland gehouden werd, zoo vond ik het niet onaardig de
beschrijving er van den leden van den A.N.W.B. aan te bieden. |
Er volgt een verslag van de wedstrijd van
11 oktober 1872 uit de Deventer Courant. Uit Lugard's bewering dat het om de eerste officiële wielerwedstrijd
in Nederland ging is kennelijk later geconcludeerd dat Immer Weiter ook de eerste wielerclub geweest moet
zijn.
Maar er zijn oudere bronnen die van georganiseerde groepen vélocipèdisten
berichten. Het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad schrijft op 30 december 1868: "Velocipèdes
beginnen te Amsterdam in de mode te komen. Soms ziet men er drie à vier te gelijk in de Leidsche straat
patrouilleren. Ook heeft zich een velocipède-klub gevormd." Drie weken later melden verschillende kranten,
waaronder de Provinciale Drentsche en Asser Courant van 19 januari 1869:
Op 14 j.l. hebben eenige
leden van de Velocipède-club te Amsterdam in Haarlem proeven hunner bekwaamheid afgelegd in het rijden met
velocipèdes op twee en op drie wielen. De keisteenen en de hooge bruggen bleken geene beletselen te zijn om
zich met die werktuigen vlug te bewegen. Naar men verneemt, hebben de bedoelde heeren een togt van het
spoorwegstation over Overveen naar den Zandvoortschen-weg en door den Hout terug tot aan het station in
1 1/2 uur afgelegd. |
Het is natuurlijk de vraag in hoeverre deze
Amsterdamse groep wielrijders als echte, formele vereniging te beschouwen is. Duidelijker aantoonbaar is dat
voor de Rotterdamsche Vélocipède-Club. Daarvan zijn twee advertenties in de NRC te vinden, namelijk een
aankondiging van een vélocipède-wedstrijd van 20 juni 1869 en een ledenwervingsadvertentie van
25 juli 1869, ondertekend door de secretaris W.J. Millar. Millar was een 19-jarige Engelsman die in
Nederland was opgegroeid. /2/ De Rotterdamsche Vélocipède-Club was daarmee duidelijk een echte
vereniging, de oudste tot nu toe bekende fietsclub. Vermoedelijk heeft deze club niet lang bestaan, omdat er
verder niets over te vinden is. Dat zal ook de reden zijn waarom Lugard en alle geschiedschrijvers na hem er
niets van wisten. Het is trouwens heel goed mogelijk dat Immer Weiter ook niet de tweede Nederlandse fietsclub
- na de Rotterdamsche Vélocipède-Club - was. Er zitten immers ruim twee jaar tussen de activiteiten van de
Rotterdammers en de oprichting van Immer Weiter.
|
Twee advertenties
van de Rotterdamsche Vélocipède-Club uit de NRC van 20 juni 1869 (links) en 25 juli 1869 (rechts)
(bron: www.delpher.nl)
|
De oudste wielerwedstrijd heeft daarmee ook niet in Deventer plaatsgevonden maar mogelijk in Rotterdam. Er is
nog een andere advertentie van een paar maanden later die ook naar een wielerwedstrijd in Rotterdam verwijst:
in de NRC van 19 oktober 1869 wordt een wedstrijd met inschrijving aangekondigd, "nadere inlichtingen
aan het Velocipède-magazijn" aan de Binnenweg in Rotterdam. Dit zal een van de oudste winkels in Nederland
geweest moeten zijn, die zich min of meer op vélocipèdes gespecialiseerd hadden. Verdere details zijn hiervan
niet bekend. Wat de vraag van de eerste in Nederland georganiseerde wielerwedstrijd betreft, verwijzen andere
bronnen naar "12 September 1869 in Maastricht" /3/ en "Augustus of September 1869 in de Beemster
bij Purmerend" /4/. Maar de Rotterdamsche Vélocipède-Club was er dus eerder bij.
|
Advertentie
van het Vélocipède-Magazijn in Rotterdam uit de NRC van 19 oktober 1869 (bron: www.delpher.nl)
|
De eerste
geproduceerde vélocipèdes
Het zoeken naar het trefwoord "vélocipède" op
www.delpher.nl levert in 1869 meer dan 300 hits in de gedigitaliseerde oude kranten op, terwijl het er in de
jaren daarvoor minder dan tien per jaar zijn. Daarna (vanaf 1870) geeft delpher.nl rond de 30 à 40 hits per
jaar. Andere termen als bicycle, hoge bi of wieler kwamen in die tijd nog niet of nauwelijks voor.
Overigens werd de term vélocipède in ons land niet pas gebruikt sinds de Fransman Michaux rond 1865 zijn
bekende tweewieler met trappers in het voorwiel had uitgevonden. Het woord is al in 1824 uit het Frans
ontleend /5/ en moet dus aanvankelijk voor draisines en daarna vermoedelijk ook voor andere door menskracht
gedreven voertuigen gebruikt zijn.
Maar uit het ineens zo grote aantal hits in 1869 valt te concluderen dat het voor het
merendeel om de "echte" tweewielige vélocipède met pedalen ging, die in dat jaar in ons land
nieuws was en waarmee men zich voor het eerst breder bezighield. Michaux had zijn vinding in 1867 op de
wereldtentoonstelling in Parijs gepresenteerd, en dat vond in het vervolg zijn weerslag in een stijgende
aandacht voor de vélocipède ook in het buitenland. De krantenartikelen uit 1869 met het trefwoord
"vélocipède" gaan deels over uitvindingen in binnen- en buitenland in verband met dit nieuwe
vervoermiddel, over ongelukken en soms ook over ritten met een door een Nederlandse smid vervaardigde
twee- en soms driewielige vélocipède. Daarbij gaat het om afzonderlijke exemplaren en is er geen sprake
van seriefabricage. Welke Nederlandse smid als eerste een Franse vélocipède nabouwde is niet meer na te
gaan.
Meer duidelijkheid is er over de eerste fabrieksmatige productie van
vélocipèdes in Nederland. Deze wordt door Hogenkamp /6/ en door Fuchs en Simons /7/ toegeschreven aan de
Nederlandsche Metaalwarenfabriek van J.T. Scholte die in de Plantage in Amsterdam gevestigd was. Scholte
(1827 - 1891) begon rond 1860 met de fabricage van allerlei huishoudelijke en tuinartikelen van ijzer en
werd al rond 1863 tot een van de belangrijkste fabrikanten van Amsterdam gerekend. Daarnaast verkocht hij
ook uit het buitenland geïmporteerde producten door. /8/
|
Metaalwarenfabriek J.T. Scholte, Amsterdam
(bron: beeldbank Stadsarchief Amsterdam)
|
Vanaf 1868 verkocht Scholte
vélocipèdes, die hij aanvankelijk uit Frankrijk
importeerde en niet lang daarna zelf maakte. In een in december 1868 uitgegeven prijslijst is al sprake
van eigen fabricage. /7/ Dat wordt ook bevestigd door een advertentie van Arts et Métiers, een Amsterdamse
winkel voor tuinmeubelen, gereedschappen enz., die vanaf november 1868 met vélocipèdes adverteerde. In deze
advertenties is er vanaf januari 1869 sprake van "Hollandsch fabrikaat, onder ons toezicht
vervaardigd" en wordt in april 1869 uitdrukkelijk de Nederlandsche Metaalwarenfabriek genoemd - voor
het eerst en voor het laatst. /9/ De Nederlandsche Metaalwarenfabriek bestond nog tot 1891 maar vermoedelijk
was de productie van vélocipèdes door Scholte maar een kortstondige zaak, omdat er na 1869 geen bronnen meer
voor te vinden zijn. Het lijkt erop dat Scholte de overstap naar de hoge bi, die begin jaren 70 geleidelijk
de plaats van de vélocipède innam, niet meemaakte en zich weer op andere producten richtte, bijvoorbeeld
omdat de vraag naar vélocipèdes achterbleef bij de verwachtingen.
Het vermelden waard is nog een andere fabrikant van het eerste uur. De
Rotterdamse firma J. S. Lehmann & Zonen, fabrikant van rijtuigen, adverteerde op 31 januari
1869 met zelf gebouwde vélocipèdes, "naar de nieuwste manier", die besteld en in korte tijd
geleverd konden worden. De aantallen zullen bij Lehmann duidelijk geringer geweest zijn en in latere
advertenties van deze firma is er ook geen sprake meer van vélocipèdes.
|
advertentie
van Lehmann & Zn., Rotterdam, uit de NRC van 31 januari 1869 (bron: www.delpher.nl)
|
Timmer en Burgers
Als eerste rijwielfabrikant van Nederland wordt algemeen
H. Burgers uit Deventer gezien, ook door hemzelf. Strikt genomen was hij niet de eerste fabrikant - dat
was zeer waarschijnlijk Scholte - maar de eerste die zich met zijn fabriek speciaal op de fietsfabricage
richtte en dat ook bleef doen. Hij had dus de eerste Nederlandse rijwielfabriek.
Toen Burgers in 1893 het 25-jarig bestaan van zijn bedrijf vierde, sloeg dit op
de oprichting van zijn smederij op 13 februari 1868, tevens zijn trouwdag. /10/ Het was vroeger vrij
gebruikelijk om het aangaan van een huwelijk en de officiële oprichting van een zaak samen te laten vallen.
Hoe Burgers met fietsen begonnen is, daarover zijn er in de vroege bronnen twee verschillende verhalen te vinden,
een van Burgers zelf en een van de Amsterdammer H.H. Timmer.
Burgers beweert in een artikel in de ANWB Kampioen van 27 september 1901
dat hij al in 1866 bezoek kreeg van een reiziger die in het buitenland een tweewielige vélocipède had gezien
en ook een afbeelding ervan bij zich had. Burgers besloot daarop bij de fabrikant, ene firma Müller in
Stuttgart, zo'n voertuig te bestellen. Na een half jaar wachten kon hij in Deventer de kunst van het wielrijden
gaan oefenen. Toen dat lukte "... maakte hij soms zeer uitgestrekte tochten en zijn fietspropaganda werkte
zoodanig op de fantasie van verscheidene Deventer jongelui, dat zij tot elken prijs óók zoo'n vélocipède wilden
bezitten. Onze rijtuigsmid toog dus aan den arbeid om zijn houten rijwiel na te maken." Zo kwamen, gesteund
door advertenties van Burgers, bestellingen van plaatsgenoten en later ook van buiten Deventer, en daarmee kwam
de fabricage op gang. /11/
Een heel andere versie vertelt H.H. Timmer vijf jaar eerder in een
ingezonden brief in de Telegraaf van 24 april 1896. Begin 1869 zouden hij en ene J.J. Stalie bij de
firma J.T. Scholte twaalf vélocipèdes hebben besteld, de eerste die Scholte in zijn fabriek fabriceerde.
Timmer was naar eigen zeggen vervolgens de eerste die op het rijwiel leerde rijden, en daardoor de eerste
wielrijder van Nederland. Daarna, op 17 maart 1869, opende de firma Timmer & Co. op de Schans in
Amsterdam een "vélocipède-manege en leerschool" /4/.
Zowel Burgers als Timmer hebben in hun stukken duidelijk de neiging om zichzelf
een vooraanstaande rol bij de komst van de fiets toe te dichten. Maar als de beweringen van beide naast de
feiten in de oude kranten op delpher.nl worden gelegd is het verschil dat het verhaal van Timmer op diverse
punten bevestigd wordt, terwijl voor de versie van Burgers geen bijpassende aanwijzingen te vinden zijn.
De vélocipède van Michaux maakte internationaal pas opgang nadat hij op de
wereldtentoonstelling van 1 april tot 3 november 1867 in Parijs twee exemplaren ervan had voorgesteld.
We hebben hierboven zelfs gezien dat de fiets in Nederland pas eind 1868 echt in beeld kwam. Burgers wil al in
1866 een - ongetwijfeld dure - vélocipéde besteld hebben, als 23-jarige jongeman van eenvoudige komaf en nog
zonder eigen zaak. Het klinkt al met al niet waarschijnlijk.
De door Timmer genoemde data stroken wel met de digitale bronnen. Dat hij
de eerste Nederlandse wielrijder was, is echter een overdrijving van hem. Diverse plaatselijke smeden met
zelfgebouwde vélocipèdes waren er rond dezelfde tijd mee bezig, blijkt uit de krantenberichten, en vermoedelijk waren
er voordien enkele gegoede Nederlanders die b.v. naar aanleiding van de wereldtentoonstelling een Franse vélocipède
kochten. Wie de eerste was is niet meer na te gaan. Verder beweert Timmer in zijn brief:
"In Augustus of September 1869, dit weet ik niet meer, had in de Beemster bij Purmerend de eerste
wedstrijd op rijwielen plaats, waarvan de prijs door schrijver dezer letteren gewonnen werd. De beker (zilver)
is nog in zijn bezit. Hij is aldus de eerste prijswinner van ons land." De genoemde wedstrijd had plaats
op 30 september 1869. In het kader van de landbouwfeesten in Purmerend werd een wedstrijd op vélocipèdes
uitgeschreven waarbij 14 deelnemers aan de start gingen: "De prijs (een prachtige zilveren inktkoker)
werd behaald door den Heer R., geëmployeerde aan de metaalwaren fabriek van de Heer J.T. Scholte, waar
dan ook de wieler, waarmede de prijs gewonnen is, vervaardigd werd. De premie werd behaald door den Heer T.
met een wieler van buitenlandsche fabricaat." /12/ Het lijkt alleszins aannemelijk dat Timmer "de
heer T." was.
Over de eerste vélocipède van Burgers schrijft Timmer: "Na het sluiten der
leerschool in het najaar, moest schrijver [Timmer] voor zaken in Deventer zijn. Door eene der straten gaande,
zag hij voor een smidswinkel een gebroken rijwiel staan. Naar binnen te gaan en den smidsbaas aan te spreken
was het werk van een oogenblik en het volgende gesprek vond plaats: 'Zoo mijnheer! Hebt gij eene van die nieuwe
wagentjes te repareeren?' 'Ja! Maar ik weet met het ding geen raad, het staat er al een paar dagen. Ik durf er
niet aan beginnen, de houten spaken en de vellingen zijn zoo dun. Ik heb veel lust het terug te sturen.' 'Dat
moet gij volstrekt niet doen. Er zijn er veel in dezen omtrek verkocht en als gij deze repareert, krijgt gij
er stellig meer en kunt er een mooie affaire van maken.' De oude heer Burgers, want hij was de smidsbaas, heeft
mijn raad gevolgd, en elken wielrijder in Nederland weet met welk groot succes." /4/.
Een vergelijkbaar verhaal vertelt ook Hogenkamp in zijn Burgers-jubileumboek in
1939. Het was volgens hem echter al in 1868 toen "de heer Timmer, die steeds voor andere zaken op reis
was, op zekeren dag de smidse van Burgers passeerde en dezen bezig zag met het maken van een wagenrad. Het
trof hem te zien, hoe nauwkeurig Burgers zijn werk verrichtte en hij voegde hem plotseling toe: 'Jonge vriend,
leg je toe op het maken van vélocipèdes, je hebt er zeker de geschiktheid voor en er zit misschien een toekomst
in.' ... Burgers kocht eind 1868 een houten vélocipède van de firma Timmer en begon aanstonds zijn eerste
machine te maken." /6/ Het jaartal 1868 is aantoonbaar te vroeg, Timmer was toen nog niet met zijn zaak
begonnen. En ook de vaardigheden van Burgers als smid lijken in de versie van Hogenkamp enigszins
geromantiseerd, vergeleken met wat Timmer in zijn brief van 1896 schrijft.
|
|
Na de historische ontmoeting met
Timmer eind 1869 begon Burgers zich op de fabricage van vélocipèdes toe te leggen. Volgens een
herdenkingsplaquette uit 1920, aangeboden door het personeel van de Burgers-fabriek, werd het eerste rijwiel
op 6 maart 1870 door Burgers vervaardigd. Hoe exact dit in 1920 nog vast te stellen was is de vraag, maar
het is in ieder geval in lijn met de gang van zaken zoals Timmer die in 1896 beschreef.
Had Burgers in 1870 al een fabriek? Dat lijkt niet erg waarschijnlijk. De vraag
naar vélocipèdes van Burgers zal geleidelijk gegroeid zijn, en de fabricage-inrichting van Burgers ook.
Waarschijnlijk kon hij in de eerste tijd ook nog niet van de fietsfabricage alleen leven. In de vroegste
advertentie van Burgers die op delpher.nl te vinden was, een advertentie uit de Amsterdamse (landelijke)
krant "De Tijd" van 5 augustus 1872, gebruikt Burgers voor zichzelf de ambachtelijke aanduiding
"velocipèdenmaker" en biedt hij de mogelijkheid om zijn fietsen te bestellen of te huren.
In de volgende advertentie
anderhalf jaar later (Algemeen Handelsblad,
14 maart 1874) staat "H. Burgers, fabrikant van velocipèden" en vanaf 1877 is de vaste
aanduiding "Velocipèden-fabriek van H. Burgers". Dit lijkt een logische ontwikkeling van
ambachtelijke werkplaats naar fabrieksmatige productie te weerspiegelen. Overigens zal Burgers ongetwijfeld
in lokale dagbladen zoals de Deventer Courant meer advertenties geplaatst hebben en ook al eerder dan in
augustus 1872, maar deze bladen zijn (nog) niet op delpher.nl aanwezig.
De Arnhemsche Velocipèdefabriek
Burgers was van begin af aan de pionier en het boegbeeld
onder de inheemse fietsfabrikanten. Een van zijn eerste concurrenten uit eigen land was de Arnhemse smid
Hendricus Johannes Simons Jr. Hij duikt voor het eerst in 1879 in verslagen van de Arnhemse
nijverheidstentoonstelling op, waar hij en Burgers als enige vélocipèdes tentoonstelden /13/. In 1881 en
1882 adverteerde Simons onder de bedrijfsnaam Arnhemsche Velocipèdefabriek . Daarna zijn nog
alleen maar twee advertenties uit 1885 en 1888 terug te vinden waarin Simons weer onder zijn eigen naam
respectievelijk rijtuigen en siersmeedwerk aanbiedt. Kennelijk was de verkoop van fietsen geen succes.
Zoveel als er in 1869 in
oude dagbladen over de vélocipède te vinden is, zo weinig is er in de 15 jaar daarna te vinden, ook als
naar aanverwante termen zoals bicycle, wieler of rijwiel wordt gezocht. De laatste twee termen komen pas
vanaf 1885 veelvuldig voor, omdat de ANWB ze vanaf dat jaar officieel hanteerde als vervanger van vélocipède.
Na de aanvankelijk grote aandacht ontwikkelden de fiets en het fietsgebruik zich in de jaren 1870 in Nederland
meer in stilte, zo lijkt het. Burgers adverteerde wel sporadisch in de landelijke dagbladen, terwijl van
andere fabrikanten b.v. uit Engeland in die periode vrijwel niets terug te vinden is.
Natuurlijk nam het fietsen op hoge bi's wèl geleidelijk toe, zoals te zien is
aan het feit dat er in diverse plaatsen vélocipèdeclubs werden opgericht. Maar als we de lijst van "de
belangrijkste clubs uit de eerste jaren" met jaar van oprichting van Fuchs en Simons bekijken, worden
daar in de jaren 1871 t/m 1881 in totaal maar zes clubs genoemd terwijl het voor de jaren 1884 t/m 1887 vijf
tot twaalf nieuw opgerichte clubs per jaar zijn! /14/ Dat bevestigt het beeld dat de kranten geven: Het
fietsen was tot begin jaren 80 van de 19e eeuw een bezigheid van een klein aantal jonge mannen, en de
fabricage van en handel in hoge bi's was nog zo overzichtelijk en beperkt dat er maar mondjesmaat voor
geadverteerd werd.
Deel 2 van dit artikel over andere beginnende fabrikanten
tot 1900 volgt in 2015.
|
|
Bronnen, voor zover niet al in de tekst genoemd:
/1/ Dr. J.M. Fuchs en
W.J. Simons, "Voort, in 't zadel, kameraden" (Amsterdam,
1968), p. 36
/2/ http://www.genealogieonline.nl/stamboom-warmenhoven-thierry/I233.php
/3/ P.J. Frederiks, "De ontwikkeling van het rijwiel", ANWB
's-Gravenhage/
Amsterdam, 1932, p. 81
/4/ H.H. Timmer, Telegraaf van 24 april 1896
/5/ http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/fiets1
/6/ G.J.M. Hogenkamp, "De geschiedenis van Burgers Deventer is de
geschiedenis
van de fiets", uitgegeven ter gelegenheid van het
70-jarig bestaan van
Burgers ENR (1939), p. 39 - 40
/7/ J.M. Fuchs en W.J. Simons, "Allemaal op de fiets in Amsterdam",
Ons
Amsterdam no. 2/1978, p. 36 - 37
/8/ J.H. Scholte op
http://www.myheritage.nl/site-52483141/scholte
/9/ advertenties van Arts et Métiers in het Algemeen Handelsblad van
23-11-1868,
11-1-1869 en 4-4-1869
/10/ advertentie in de Leeuwarder Courant van 1-3-1893
/11/ ANWB Kampioen, 27-9-1901, p. 725 - 729
/12/ Algemeen Handelsblad, 4-10-1869
/13/ Het nieuws van den dag, 5-7-1879, en Rotterdamsch Nieuwsblad, 18-8-1879
/14/ Dr. J.M. Fuchs en W.J. Simons, "Voort, in 't zadel, kameraden"
(Amsterdam,
1968), p. 40
|
Copyright by
Herbert Kuner, © 2014 ...
All rights reserved.
Published: 09-08-2014 Last update: 31-08-2014
|