|
boven: Simplex model No. 1 met kort balhoofd (1898)
midden: Fongers model DZ met middellang balhoofd (1907)
onder: Magneet model BT met lang balhoofd (1936)
|
Inleiding
De gewone Nederlandse dames-toerfiets met de elegant gebogen buis zoals die tot begin jaren '60 heel gewoon was,
noemen we tegenwoordig omafiets. Het model is al voor 1900 uit Engeland overgewaaid waar het met "loop
frame" wordt aangeduid. Zijn mooie, statige verschijning dankt deze fiets onder meer aan de vorm van de
gebogen buis en vooral ook aan de zeer lange balhoofdbuis. Vergelijkt men oude folderafbeeldingen van rond 1900
met die van latere decennia zo is te zien dat de balhoofdbuis in het begin over het algemeen duidelijk korter
was. Het model moest zich toen nog uitontwikkelen tot de fiets waarop een dame in rechte zithouding als het ware
over de wegen zweeft. Is het inderdaad zo dat de balhoofdbuislengte bij Nederlandse omafietsen aan algemene trends
onderhevig was? En is de omafiets in haar "volgroeide" vorm typisch Nederlands en dus anders dan haar
Engelse zusters?
In oude documentatie kon ik over dit onderwerp niets vinden, op ้้n terloopse
opmerking na. In de "Rijwiel-, Motor- en Autohandel" van 16 januari 1930 stond: "Een
balhoofdbuislengte van 27 cm, ... die tegenwoordig veelal voorkomt bij middenhooge en hooge damesframes."
270 mm is aan de lange kant, en het woord "tegenwoordig" suggereert dat ergens v๓๓r de tijd rond
1930 een andere, dus kortere maat gebruikelijk geweest moet zijn. Dat past bij het beeld dat
heel oude folders
geven.
Meten is weten
Om het vraagstuk van de balhoofdbuislengte na te gaan heb ik jarenlang oude omafietsen opgemeten, in totaal ruim
550 stuks. Bij het meten van de balhoofdbuislengte ben ik altijd uitgegaan van de buislengte z๓nder de balhoofdcups,
of deze nou inslagcups zijn of, zoals bij zeer oude fietsen vaak het geval, cups die in een verdikte rand van de
bovenste en onderste balhoofdlug liggen.
Om meteen de laatste vraag uit de inleiding te beantwoorden: ja, de omafiets heeft
ondanks haar Engelse wortels op Nederlandse bodem een eigen geometrie ontwikkeld. Er is dus wat de balhoofdbuislengte
(en ook andere kenmerken) betreft sprake van een typisch Nederlands model.
De 18 Engelse fietsen (Raleigh, Hercules, New Hudson, BSA, Humber, Rudge) in dit
onderzoek dateren van de jaren '30 tot begin jaren '60 en hebben allemaal een balhoofdbuis van 240 tot 260 mm,
en begin jaren '60 zelfs nog maar 185 mm. Dit terwijl de meeste Nederlandse omafietsen vroeger een 270 tot
280 mm lang balhoofd hadden, zoals we hieronder nog zullen zien. De enige uitzondering onder de opgemeten
Engelse fietsen is een 610 mm hoge vooroorlogse fiets met een balhoofdbuis van maar liefst 297 mm. Zulke
uitschieters zijn ook onder de Nederlandse merken te vinden.
|
|
We moeten dus allereerst onderscheid maken tussen de omafietsen met "gewone"
framehoogte en de afwijkende framehoogtes die in de meeste gevallen gepaard gaan met een eveneens afwijkende
balhoofdbuis. Gewoon waren vroeger omafietsen met een framehoogte van 22 of 23 inch, dat is dus ruim genomen
alles van 560 tot 590 mm. Van de meer dan 500 gemeten Nederlandse fietsen valt zo'n 85 % in deze kategorie.
De rest heeft meestal een hoger frame. Kleinere omafietsen dan 560 mm hoog maar met gewone
28 x 1 1/2" wielen zijn bijna niet te vinden.
De omafietsen met een gewone framehoogte hebben vrijwel allemaal (98 %) een
balhoofdbuislengte van tussen 230 en 280 mm. Maar afhankelijk van merk en leeftijd zijn er verschillen.
Voordat we deze verschillen bespreken wil ik nog even een paar voorbeelden van extreme maten noemen die ik tegenkwam.
Extreme
voorbeelden
De hoogste omafiets die ik aantrof was een Gazelle van 1955 met een 685 mm hoog frame en een balhoofdbuislengte van
300 mm. Dat was geen gewone omafiets maar een priesterrijwiel er reed dus een man op. Met deze reuze-omafiets
vergelijkbaar waren nog een Simplex van 1939 (650 mm frame, 304 mm balhoofdbuis), een Fongers van 1935
(673/294 mm) en een Veeno van 1955 (610/300 mm). Nog zeldzamer zijn zoals gezegd de kleine maten. Als de
"hekkensluiters" binnen het spectrum zijn te noemen een Fongers van 1948 (523/190 mm) en een Gazelle van
1961 (535/210 mm). In de kleinere wielmaten zijn hiervan natuurlijk meer voorbeelden te vinden.
Voor de omafietsen met gewone framehoogte zijn de resultaten in de tabel samengevat
weergegeven. Hierin staan de typische balhoofdbuislengtes voor de grotere Nederlandse merken.
|