|
|
|
|
|
|
Twee
Utrechtse fietsenmakers |
Schaarste
Na de oorlog waren fietsen nog enkele jaren op de bon. Een klant die een fiets wilde hebben moest een goede reden hebben
om een bon toegewezen te krijgen. Met die bon ging hij naar een fietsenmaker, die er vervolgens mee naar de fabrikant ging.
De Groot kwam in die tijd aan zijn Gazelle-dealerschap: "Mijn vader kocht toen al jarenlang VT-verlichting en andere
onderdelen bij de grossierderijafdeling van Gazelle. In 1946 stapte hij met bonnen van klanten ondermeer naar Gazelle en
kreeg daar fietsen van geleverd. Zo was hij Gazelle-dealer geworden."
Maar met Locomotief was het toen toch makkelijker werken. Als De Groot bij Locomotief fietsen
bestelde kreeg hij bijvoorbeeld vier stuk, bestelde hij bij Gazelle dan kreeg hij er maar twee. "Daardoor hebben we
meer Locomotief-fietsen verkocht dan Gazelles. Dat is ook later zo gebleven, toen de fietsen wel volop verkrijgbaar waren."
Ook in de jaren na de rijwieldistributie was het soms nog moeilijk om van de fabrikant fietsen
geleverd te krijgen. Frames konden wel gemaakt worden maar er was een tekort aan bepaalde onderdelen. De Groot: "Mijn
vader had gelukkig nog wel wat terugtrapremnaven van voor de oorlog opgeslagen en kon zo fietsen afmonteren."
|
Detail uit de etalage van De Groot (1951). Wim de Groot (sr.) had een aangepaste
Gazelle-fiets
met een beer erop op een verhoging gezet. De wielen werden via een lopende band door een
motor aangedreven die aan het zicht onttrokken, binnen de verhoging liep. De achternaaf
had geen vrijloop, en zo bewogen de benen van de beer mee waardoor hij "fietste".
(Foto: verzameling W. de Groot)
|
Locomotief - het
neusje van de zalm
In 1946 kwam De Groots zoon Wim (jr.) in de zaak. De De Groots hadden met Locomotief en Gazelle twee topmerken in huis en
werden daarnaast ook Burco-dealer. Locomotief was toen het neusje van de zalm. De Amsterdammers bouwden in die tijd de modernste
fietsen, en de Locomotief wielerploeg met daarin de beste Nederlandse wielrenners oogstte de nodige publiciteit. Zo was er dan
ook veel publiek op de been toen de Locomotief wielerploeg in 1952 vóór de start van de laatste etappe van de Ronde van
Nederland, die van Utrecht naar Amsterdam werd verreden, de winkel van De Groot & Zn. in de Kanaalstraat aandeed.
|
Locomotief-wielrenners in de Kanaalstraat in Utrecht (1952), v.l.n.r.:
Hans Dekkers,
Wout Wagtmans, Wim van Est, Gerrit Voorting, Hein ("Tarzan") van Breenen
en de fietsenmakers W. de Groot sr. en W. de Groot jr.
(Foto: verzameling W. de Groot)
|
Rijwielhandel De Groot ontwikkelde zich tot een
fietsenmakerij die binnen Utrecht een naam had. De zaak groeide en nam in de loop van de tijd meerdere panden in de Kanaalstraat
en de Damstraat in beslag, deels alleen als showroom of voor de opslag. Ad Oostveen daarentegen bleef een typische
buurtfietsenmaker die zijn handel alleen dreef, zonder compagnon of knecht. Met de Juncker-fietsen had ook hij een uitstekend
merk in huis. Burgers-fietsen verkocht hij na de oorlog niet meer veel, ook omdat deze in kwaliteit slechter werden.
CBR-ontwerpwedstrijd
Wat Oostveen met name boeide in zijn werk was de techniek. Zo deed hij begin
jaren '50 mee aan een ontwerpwedstrijd van het CBR (Centraal Bureau voor de Rijwielhandel) waarbij fietsenmakers werkstukken
konden insturen voor een jaarlijkse wedstrijd om een zilveren wisselbeker. In 1951 stuurde Oostveen een speciaal stuur met
geïntegreerd kinderzitje in, dat moeders die een kind in een voorzitje wilden vervoeren, meer beenruimte zou geven.
Het idee kon de kritische CBR-juryleden niet bekoren. In hun schriftelijke oordeel deden ze de
voordelen met één woord af: gering. Als nadeel werd opgevoerd dat het zwaartepunt van het kind zeer hoog zou komen te liggen
en dat ook het stuur zelf voor de berijdster ongemakkelijk hoog zou uitkomen. Eindoordeel: een 5.
De jury ging daarbij voorbij aan het feit dat het de bedoeling was om het stuur juist in een
lage stand te monteren waardoor alles op een vrij gewone hoogte uitkwam. Maar over de uitslag was geen discussie mogelijk,
daarvoor zorgde alleen al de voorgeschreven procedure: alle deelnemers die een werkstuk hadden ingezonden moesten zich voor
de uitslag bij het CBR-kantoor in Amsterdam vervoegen. Daar kregen ze allen tegelijk een dichte envelop met daarin de
waardering uitgereikt. Iedereen werd dringend verzocht de envelop pas buiten het kantoor open te maken.
28 jaar later kreeg Oostveen alsnog een bevestiging voor zijn idee, toen de Hoornse
fietsenmaker en bedenker van verschillende handige fietsaccessoires, Wim van Vliet, Oostveens stuurkinderzitje opnieuw
uitvond. Het vakblad Tweewieler maakte in juni 1979 melding van het zogenaamde Van Vliet-stuur dat door fietsfabrikant
Union in productie werd genomen.
|
Ad Oostveen met links het
Van Vliet-stuur van 1979 en rechts zijn zelfgemaakte
kinderzitstuur van 1951 (bron: Utrechts Nieuwsblad 18-1-1980).
|
Veranderingen
Terug naar de jaren '50. Onder alle veranderingen die deze tijd voor
het werk van een fietsenmaker met zich meebracht was de opkomst van de bromfiets een van de grotere. Oostveen volgde wel
een opleiding voor rijwielen met hulpmotor maar zag later van de verkoop van gemotoriseerde tweewielers af en bleef zich
beperken tot rijwielen. Hij vond het gezien de geringe omvang van zijn zaak toch belangrijker om zich op één soort
voertuigen te concentreren. Wim de Groot jr. speelde ook met het idee: nadat hij in 1952 bij de Remec zijn
fietsenmakers-vakdiploma had gehaald deed hij in 1956 ook nog het bromfiets-examen bij de Ceger. Maar een jaar later
overleed zijn vader en uiteindelijk kwamen ook bij De Groot geen bromfietsen in de winkel.
Welke praktijkoefeningen werden eigenlijk bij een Remec-examen toentertijd gevraagd?
De Groot: "We moesten een stalen plaat helemaal vlak vijlen, dat was een vervelende klus. Verder moesten we een
trommelremwiel vlechten met verschillend lange spaken rechts en links, en we moesten solderen – geen fietsframe maar
alleen maar een werkstukje." Daaruit spreekt nog sterk het ambachtelijke karakter van het fietsenmakersvak, maar
in de praktijk zou dat de komende jaren minder worden.
Een andere verandering voor veel fietsenmakers was de fusiegolf onder de rijwielfabrieken
in de jaren '60. Oostveen stopte rond 1968 met Juncker maar kan niet meer zeggen of dit met de overname door Gazelle te
maken had. Hij ging verder met Union. En De Groot? "De overname van Locomotief door Gazelle betekende dat ze bij
Gazelle konden zien hoeveel fietsen elke dealer in vroegere jaren van Locomotief had verkocht. Ik werd toen door de
Gazelle-directeur op het matje geroepen met de vraag waarom ik meer Locomotief verkocht dan Gazelles."
In 1971 volgde de overname van Gazelle door Raleigh. De Groot herinnert zich nog dat er
toen ineens een andere wind waaide. Terwijl Gazelle de overgenomen combinatie Juncker-Simplex-Locomotief nog in Apeldoorn
had gelaten, ook voor de werknemers, duurde het nu geen half jaar of Apeldoorn ging dicht. "Gazelle was altijd een
heel sociaal bedrijf, veel medewerkers die er 25, 30, 35 of 40 jaar in dienst waren, en elke vijf jaar kregen ze een
mooier speldje van de broers Breukink. Met de overname werd dat anders. Wim Breukink was als enige van de oude
directeuren in het bedrijf gebleven. Toen ze een werknemer wilden ontslaan nam Breukink het voor hem op. 'Maar hij is al
30 jaar in dienst.' 'Nee,' was het antwoord, 'hij is pas één jaar bij ons in dienst, net als u.'"
Verdwijnen van de kleine fietsenmakers
Nadat in 1948 het aantal
fietsenmakerijen in Nederland zijn top had bereikt, zette daarna een geleidelijke daling in, een ontwikkeling die ook nu nog volop gaande is. In 1980 hield Ad Oostveen het voor gezien.
Waarom? "Ik was 62 jaar en omdat de overheid de branche wilde 'saneren' boden ze een overgangsregeling aan als je
eerder stopte met werken: je kreeg tot je 65e een soort uitkering. Toen heb ik de zaak opgeheven. Het was financieel toch
al geen vetpot, ik had geen opvolger en de zaak verkopen was ook geen alternatief – er stopten meer fietsenmakers dan dat
er nieuwe begonnen." Ook Wim de Groot had geen opvolger en sloot in 1997 op de leeftijd van 67 jaar zijn zaak. Het
deel van de wijk Lombok waar zijn zaak zat, zou door de gemeente Utrecht gesloopt worden om plaats te maken voor een groot
herinrichtingsplan.
Hoe dramatisch de terugloop bij het aantal fietsenmakers is, verduidelijkt Ad Oostveen aan de
hand van een voorbeeld. Hij maakte omstreeks 1950 een lijstje van alle fietsenmakers die in het Utrechtse stadsdeel ten
oosten van de goederenspoorlijn zaten, dat toen nog niet zo uitgestrekt was. Dat waren er niet minder dan 18, bijna allemaal
kleine zaken zonder betaald personeel. Als een daarvan stopte zette Oostveen er een streep bij. Nu staan er op dat lijstje
nog maar twee.
|
Copyright by
Herbert Kuner, © 2006 ...
All rights reserved.
Last update: 20-01-2008
|