home

 
Navigatie

 


detail Hopmi cilinderslot


De Hollandsche Patent Metaalindustrie

De naoorlogse hausse

Na de oorlog keerden Van Laar als eigenaar van de Hopmi en Van Woelderen en Van Dobben de Bruijn als commissarissen terug. Herber bleef met de dagelijkse leiding belast. Het machinepark werd hersteld, en vanaf oktober 1945 produceerde de Hopmi weer. In januari 1946 werd de afdeling hang- en sluitwerk verkocht aan P.J. van Dobben de Bruijn uit Bodegraven, vermoedelijk een zoon van de Hopmi-commissaris. Hij zette dit deel van het bedrijf voort onder de naam Hang- en Sluitwerkfabriek DOBRU. De Hopmi produceerde voortaan nog alleen maar sloten en bagagedragers.

     Van Laar was Herber na de oorlog zeer erkentelijk voor wat deze tijdens die moeilijke periode had gedaan. Mede daarom verkocht Van Laar - die inmiddels de zeventig gepasseerd was - het bedrijf niet lang na de oorlog aan Herber, die de afkoopsom tot 1964 in termijnen voldeed. Van de financiële schade die tijdens de oorlog was geleden zag Van Laar weinig meer terug. Pas in de jaren vijftig werd de Hopmi door de Raad voor het Rechtsherstel voor een fractie van de tijdens de oorlog onttrokken tegoeden gecompenseerd.

Hopmi bagageklem
Hopmi-bagageklem naar een octrooi van Herke Tulp (1947). Verbetering van een klem naar Zwitsers octrooi, waarbij het mechanisme van de Hopmi-klem steviger en netter weggewerkt is om de kans op beschadiging van de bagage of de kleren van de fietser te verkleinen.

 

Maar de Hopmi profiteerde in de naoorlogse jaren wel flink van de grote inhaalvraag naar rijwielen en rijwielonderdelen, waardoor het bedrijf er financieel snel weer bovenop kwam. Het bedrijfskapitaal werd in 1948 verdubbeld. De omzet bereikte met name in de jaren tussen 1948 en 1951 recordhoogtes. De jaarwinsten lagen op bijna het dubbele van wat er in de jaren dertig werd verdiend. Het aantal medewerkers steeg naar ruim 100 en de fabriekshal moest aan de achterzijde met enkele meters worden vergroot.

     Een belangrijk deel van de winst werd met de export verdiend. De verkoop in landen zoals Nederlands-Indië was stukken lucratiever dan op de Nederlandse markt. De Hopmi exporteerde in die tijd tienduizenden bagagedragers en honderdduizenden rijwielsloten naar landen als België, Finland, Maleisia, Indonesië, Zuid-Afrika, Nigeria, Egypte en Mexico. Binnen Nederland behoorden in de jaren vijftig fietsfabrikanten zoals Simplex en Locomotief tot de grote klanten, maar ook bromfietsfabrikant Pluvier uit Rotterdam (bagagedragers). Een andere groep klanten waren de rijwielgrossiers, die de Hopmi-sloten en -bagagedragers aan fietsenmakers doorverkochten, maar ook op eigen fietsen onder eigen merk monteerden.

     De kloksloten werden na de oorlog overigens niet meer geproduceerd. Ze werden verdrongen door de ringsloten die veel goedkoper en eenvoudiger te bedienen waren. Bovendien gaf de ingewikkelde mechaniek in het klokgedeelte meer kans op storingen.

     Ca. 1950 kreeg de Hopmi een grote opdracht van het Nederlandse leger. Elke militair moest van twee persoonlijke hangslotjes worden voorzien, één voor zijn plunjezak en één voor zijn kastje. Deze sloten moesten een hogere permutatie hebben dan een rijwielslot. De Hopmi ontwikkelde hiervoor een cilinderslot met 1000 permutaties en produceerde dit enkele jaren lang. Daardoor kwam men op het idee om ook voor rijwielen een ringslot met een cilinder te bouwen.

 

Hopmi cilinderslot


Hopmi cilinderslot (jaren vijftig). Een bijzonderheid is de vertanding tussen sleutelcilinder en schoot, waardoor de schoot bij het ronddraaien van de sleutel vanzelf dicht gaat. Het vakblad "De Nederlandsche Rijwielhandel" schreef in een verslag over de RAI tentoonstelling 1953: "De N.V. Hopmi Slotenfabriek te Utrecht exposeert op stand 101 Hopmi-rijwielsloten en bagagedragers. Speciale aandacht verdient het cylinder-ring-rijwielslot, hetwelk uit geheel geperste onderdelen is samengesteld. Het aantal sleutelvariaties is beperkt tot 1000, doch kan met geringe moeite opgevoerd worden tot 10.000. De onderdelen zijn uit fosforbrons of messing vervaardigd, zodat voor weigering door roest geen vrees meer behoeft te bestaan".

 

Het Hopmi cilinderslot voor rijwielen had echter twee nadelen. Het sleutelmechanisme moest op de zijkant worden aangebracht, omdat er bovenop - in tegenstelling tot de gewone ringsloten - niet genoeg ruimte was. Het slot moest immers nog wel onder de bagagedrager passen. Aan de zijkant ving het sleutelmechanisme echter meer vuil dat door de band werd meegeslingerd en daardoor ging het sneller kapot.

     Het tweede nadeel waren de hogere kosten. Het sleutelmechanisme, het slijpen van de sleutels en de logistiek waren vanwege het hogere aantal permutaties duurder, waardoor de Hopmi-klanten f 3,50 moesten betalen. Toentertijd mocht een ringslot voor een fiets echter maar zo'n f 0,90 tot 1,10 (verkoopprijs fabrikant) kosten, omdat de markt geen behoefte had aan ingewikkeldere sloten - fietsendiefstal was nog niet zo'n probleem. Een rijwielslot met cilindermechaniek was uniek maar ook overbodig.

Kentering

Vanaf 1953 kenterde de gunstige verkooppositie van de Hopmi. De naoorlogse inhaalvraag was grotendeels verzadigd. De export liep dramatisch terug, ondermeer omdat exportmogelijkheden naar de voormalige koloniale landen via tussenpersonen wegvielen. In de jaren van de lucratieve export had directeur Herber de Nederlandse markt verwaarloosd. Concurrenten zoals slotenfabrikant Van Leeuwen (Veenendaal) en de bagagedragerfabrikanten Rijnstaal (Arnhem), Steco (Stroe) en Roelewiel (Woudenberg) profiteerden hiervan.

     In 1954 besloot bovendien het Nederlandse leger om de hangsloten voortaan in Italië te kopen. Italië was toen nog een lagelonenland, waar de sloten volgens het leger voor maar f 2,25 ingekocht konden worden. Onder invloed van al deze factoren daalde de winst, en in 1956 werd zelfs verlies geboekt.

Verbondenheid met Wijk C

De Hopmi was een vast onderdeel van de Utrechtse volksbuurt Wijk C. Deze verbondenheid kwam van beide kanten. Directeur Herber was in der Bergstraat nr. 11 in Wijk C geboren en opgegroeid. Op mosterdfabriek Van Rijn na was de Hopmi de grootste werkgever voor de wijk, en daarom werd ook het lawaai dat de zware machines in de stamperij in de smalle straten van deze woonbuurt maakten, door de bewoners als een positief teken gezien.

     Ook de rammeltrommels die elke week in de nacht van zondag op maandag liepen moeten veel hinder hebben veroorzaakt. De trommels werden vóór het weekend met losse onderdelen gevuld. Directeur Herber zette de trommels persoonlijk elke zondagavond om tien uur aan. Door het ronddraaien van de trommels werden de onderdelen voor het galvaniseren gepolijst.

 

Hopmi-gebouwen 1959

Jan Meijenstraat met de Hopmi-bedrijfsgebouwen, 1959
(schilderij van B.A. Dons)

 

Eind jaren vijftig besloot Herber met de Hopmi uit Wijk C te vertrekken. Het bedrijf paste niet meer in deze omgeving: de bereikbaarheid voor vrachtwagens werd steeds moeilijker, de grond was inmiddels meer waard geworden en de hele wijk zou sowieso binnen afzienbare tijd op de schop gaan. Herman Herber, de zoon van Johannes Herber en vanaf 1953 in administratieve en commerciële functies voor de Hopmi werkzaam, oordeelt hierover achteraf als volgt: "In 1956 stonden de onroerende goederen nog voor een aanzienlijk bedrag op de balans. Ik heb later tegen mijn vader gezegd: 'Je had toen je het pand in Utrecht verkocht had, stil moeten gaan leven.' Hij was toen al in de vijftig, maar voor zijn personeel wilde hij toch nog weer ergens een bedrijf opzetten."

     Herber liet in Woudenberg een nieuwe fabriek bouwen. In 1959 vond de verhuizing plaats. Voor de 30 - 40 personeelsleden die in Utrecht bleven wonen en hun baan bij de Hopmi wilden houden, liet Herber dagelijks een bus naar Woudenberg rijden. Bedrijfsleider Tulp zat er niet bij: hij was 61 jaar en hield het voor gezien. Zijn opvolger werd Piet Hartog, die eveneens al sinds de vroege jaren twintig bij de Hopmi had gewerkt. De onroerende goederen aan de Jan Meijenstraat werden aan V&D verkocht die de fabriek als pakhuis gebruikte. In 1968 werd het gebouw gesloopt.

Het laatste hoofdstuk: Inventum

In Woudenberg hield de fabricage van rijwielonderdelen door de Hopmi niet lang meer stand. Na de verliezen die in de tweede helft van de jaren vijftig waren geleden en de dure verhuizing was het bedrijfskapitaal op. Eind 1960 fuseerde de Hopmi met Inventum uit Bilthoven. Inventum was een vele malen groter bedrijf, zodat er feitelijk sprake was van een overname, waarbij de Hopmi als dochteronderneming bleef voortbestaan.

     Het in 1908 opgerichte Inventum maakte elektrische apparaten zoals badkamerkachels, theelichtjes, strijkijzers, radiatoren en warmwaterreservoirs. Het waren hoogwaardigere producten waarmee meer winst te behalen was dan met bagagedragers en rijwielsloten. Begin jaren zestig werd bij de Hopmi-productie dan ook geleidelijk omgeschakeld op Inventum-producten, het personeel werd omgeschoold. Johannes Herber bleef directeur van de Hopmi.

     In 1972 werd de fabriek in Woudenberg verkocht en werd de productie van de Hopmi verplaatst naar de andere Inventum-fabrieken in Bilthoven en Wolvega. De Hopmi BV bleef alleen nog als lege BV voortbestaan. Pas in 1976 ging Herber met 71 jaar met pensioen. Zijn zoon Herman werkte nog tot 1987 als commercieel directeur bij Inventum.

 

Samenvatting

J. Herber in 1962
J. Herber in 1962
(foto: verzameling H. Herber)

 

Het verloop van de ontwikkeling van de Hollandsche Patent Metaalindustrie is kenmerkend voor de talrijke bedrijven uit de (rijwiel)industrie die in de vroege 20e eeuw zijn gestart. In de eerste tijd was het een innovatieve onderneming met - zoals uit de beschikbare gegevens te concluderen valt - een wankele financiële positie. De jaren dertig waren een fase van consolidatie. De jaren vijftig brachten een ander economisch tijdperk met zich mee, waarin efficiënte productie en een lage kostprijs belangrijker waren dan de levensduur van de producten. Voor bedrijven die niet op de veranderingen wisten in te spelen was er geen ruimte meer. Alleen door de naoorlogse inhaalvraag en de export werd dit probleem bij de Hopmi nog enkele jaren gecamoufleerd.

     Opvallend is het relatief grote aantal verschillende eigenaren (vier) van de Hopmi binnen de 55 jaar van het bestaan van de onderneming. Wat de geschiedenis van de Hopmi verder bijzonder maakt zijn de persoonlijke achtergronden van de gebeurtenissen die in het bedrijf speelden. Zoals de persoon van oprichter Klaas de Vries, die zijn hele gezin nauw bij het bedrijf betrok. Welk verband bestond in de jaren twintig tussen de familie De Vries en de firma Van Mouwerik & Bal? Wat speelde zich af omtrent het faillissement en de overdracht aan Willem van Laar in 1924/1925? Hoe was de verhouding tussen De Vries en Van Laar? Er zijn aanwijzingen dat niet alleen Van Laar maar ook De Vries joods was. Ook over de oorlogsjaren, de onderduikers en de situatie van Willem van Laar in die tijd zal nog veel meer te vertellen zijn dan datgene wat aan de hand van de beschikbare bronnen achterhaald kon worden. De man die de langste tijd de verantwoordelijkheid voor de Hopmi droeg en die zijn hele werkzame leven aan dit bedrijf had gewijd, had het kunnen vertellen: Johannes Jacobus Herber. Hij overleed in 1980.

Met bijzondere dank aan Herman Herber.
Verdere bronnen en dank:
Bureau voor de Industriële Eigendom, Frans Faase, Hans Ruissen, Het Utrechts Archief, Volksbuurtmuseum Wijk C, firma UMS/Pastoe

 

 

 

 

Copyright by Herbert Kuner, © 2003 ...
All rights reserved.

terug

Last update: 14-05-03