De
ontwikkeling van de fiets aan het einde van de 19e eeuw speelde zich voornamelijk af in
Engeland, Duitsland en Frankrijk. De eerste Nederlandse fietsfabrikanten bouwden
buitenlandse modellen na. In feite heeft de Nederlandse industrie dan ook geen aandeel
gehad in de oorspronkelijke techniek en vormgeving van de fiets.
In de genoemde drie landen hebben individuele ontwikkelingen
plaatsgevonden, die deels nog in onze tijd doorwerken. Zo reed men in Engeland op
Sturmey-Archer naven met velgtrekremmen, in Duitsland op Fichtel & Sachs naven met
terugtraprem en in Frankrijk vaak op derailleur-fietsen.
Oude Nederlandse fietsen zijn het meest verwant aan Engelse
fietsen. De Engelse rijwielindustrie kwam voor de eeuwwisseling het snelst op gang en had
daardoor een goede naam. Nederlandse bedrijven probeerden met hun produkten Engels te
lijken. Omdat Nederland vlak is, hoefde de fiets niet zo licht te zijn als b.v. in
Frankrijk. Versnellingen waren tot en met de oorlog de uitzondering.
Wat is nu typisch Nederlands?
Allereerst het veelvuldige gebruik van de fiets als vervoermiddel. Een oude, zware
bakfiets is vanwege de heuvels in geen ander land fatsoenlijk te berijden. Ook
transportfietsen werden in Nederland meer gebruikt dan elders.
De als typisch Nederlands ervaren omafiets stamde
eigenlijk uit Engeland. Maar hij is een goed voorbeeld voor een ander kenmerk van oude Nederlandse
fietsen: het rechtop zitten en het grote rijcomfort. In vergelijking met oude Duitse
toerfietsen hebben Nederlandse fietsen vaak een korter en hoger frame. Dat zit statiger en geeft
op langere ritten minder rugklachten. Belangrijk is dan wel een comfortabel zadel.
Over framematen gesproken: er rijden waarschijnlijk nergens
zoveel oude fietsen rond met een framehoogte van 65 cm of meer als in Nederland, waarvan
sommige zelfs damesmodellen zijn! En tenslotte: de degelijke 45-mm-trapas is voor zover bekend
alleen in Nederland toegepast, en een lakdoek kettingkast is een onmisbaar accessoire
van elke traditionele Nederlandse fiets.
Stokvis transportfiets
Het vakblad "De Nederlandsche
Rijwielhandel" schreef in 1949:
|
Bij ons is men geneigd, het rijwiel als
vervoermiddel voor alles en nog wat te beschouwen en dus verlangt men, dat alles héél
sterk, héél zwaar, héél solide en bovendien het liefst nog héél goedkoop zal zijn.
Wij bedoelen hiermee stellig niets ongunstigs te zeggen van de Nederlandsche fiets, want
wij gelooven werkelijk, dat zij in degelijkheid uitblinkt en in haar soort geen
internationale concurrentie heeft te vreezen. |
|